Fragment uit het boek
Memoires van een bibliothecaris
"Is de Telegraaf er al?"
De bibliotheek was elke dag net een uurtje open als Arie naar mijn inlichtingenbureau in de leeszaal liep.
"Ligt hij niet ergens op een tafel?" vroeg ik dan routinematig.
Voor opening 's morgens vroeg schreven we de ochtendbladen in en legden ze klaar op een tafel in de krantenzaal. Vanwege de grote vraag hadden we van de meest populaire kranten dubbele abonnementen. Zo ook van de Telegraaf.
"Nee, ik kan hem nergens vinden."
"Dan zal iemand hem wel aan het lezen zijn," besloot ik ons dagelijkse gesprek. Arie draaide zich ontevreden grommend om en liep terug naar de krantenzaal waar hij een andere krant pakte totdat de Telegraaf weer beschikbaar kwam.
Arie was de dorpsgek van onze stad: een man van een jaar of vijftig met een boerse kop, een ongeschoren gezicht, kort peper-en-zoutkleurig haar en altijd gestoken in dezelfde, flodderige kleren. Hij sliep bij het Leger des Heils, maar was overdag altijd op zijn fiets in de binnenstad aan te treffen, waar hij iedereen aansprak en overal commentaar op leverde. En 's morgens dus altijd in onze bibliotheek om de Telegraaf te lezen.
Nadat hij de krant eindelijk te pakken had zat hij hem een uur te spellen aan de grote leestafel. Daarna legde hij hem keurig op het betreffende schap en kwam altijd even naar mijn bureau om de weersverwachting door te geven. Hij zei nooit iets over het nieuws, hoe spectaculair het die dag ook was, nee altijd alleen maar het weerbericht, dat hij kennelijk het belangrijkste vond.
"Er komt een regenfront aan! Vanmiddag stevige buien en dan later vanavond weer droog. Morgen opklaringen met hier en daar een bui!"
"Dan vanmiddag maar binnen blijven," zei ik.
"Nou, tot morgen!" riep Arie, draaide zich om en liep naar buiten.
Arie was geen lastige dakloze. Je had er die met hun hele hebben en houwen, verspreid over een stel plastic tassen, in de leeszaal gingen zitten, een uur in de wind stonken, met hun hoofd op de armen aan tafel gingen slapen en als ze aangesproken werden verward begonnen te schreeuwen. Nee, Arie was een gunstige uitzondering en bovendien was het onze Arie, één van onze vaste, dagelijkse klanten die we al een eeuwigheid kenden.
Maar in de loop der jaren begon Arie moeilijker te worden. Hij kreeg wat ruzie met andere klanten en had de neiging anderen vast te pakken. Een keer gebeurde dat voor mijn neus toen een vrouw bij het kopieerapparaat bezig was. Arie sprak haar aan en pakte haar bij de arm. De vrouw reageerde furieus, rukte zich los en begon met haar handtas te zwiepen.
"Hou je handen thuis, viezerik!" schreeuwde ze. Ik liep meteen naar ze toe. Arie stond haar debiel lachend aan te kijken en zei: "Kinderachtig, hoor, kinderachtig!"
"Nee Arie," zei ik "Je moet mensen niet aanraken, daar houden ze niet van!"
"Vieze vuilak, viezerik!" schreeuwde de vrouw en liep weg.
"Kinderachtig hè? Kinderachtig!" zei Arie tegen mij.
We zaten een beetje met dat gedrag van Arie in onze maag, maar deden er weinig mee, hij bleef immers onze Arie.
Na vele jaren werd Arie om de een of andere reden overgeplaatst naar het Leger des Heils in een andere stad, niet ver weg. We hoorden later dat de bibliotheek daar hem de toegang binnen een maand permanent had ontzegd. En ik kan me zijn commentaar na die mededeling goed voorstellen: "Kinderachtig, hè, kinderachtig!"