(uitverkocht)
Nog wel verkrijgbaar of aan te vragen in de bibliotheek

Fragment uit het boek


OUT OF INDIA

"Wacht u maar mooi buiten de luchthaven! Er zijn zoveel mensen die buiten wachten, dus waarom u niet?"
De politie-officier was, zoals zoveel Indiërs die met problemen geconfronteerd worden, snel geïrriteerd geraakt en ik wist dat een discussie geen zin meer had. Ik zweeg.
  Er zat wel wat in: buiten, voor de ingang van de luchthaven,
wachten tussen de armen en ongelukkigen. Ik was bijna blut en India kon niets meer aan mij verdienen. Vertrekkende toeristen zijn uitgemolken en hebben afgedaan. Wie geen geld heeft wordt overal als bedelaar behandeld. Nadat ik hier zoveel bedelaars had gezien was ik er nu zelf een geworden. Waarom zou ik een voorkeursbehandeling krijgen? Ik hoorde buiten te wachten, bij mijn soort.
  Nu gaf ik het echt op. Ik had op zoveel manieren geprobeerd het Indira Gandhi International Airport binnen te komen en het was me niet gelukt. Er zat niets anders op dan deze laatste reisellende te verdragen.

Ik had tegen de middag mijn hotel in Delhi verlaten. Het vliegtuig zou om drie uur 's ochtends vertrekken en natuurlijk was het gemakkelijker geweest om zolang mogelijk in Delhi te wachten. Maar, zoals gezegd, mijn geld was praktisch op en ik wilde besparen op hotelkosten. Wachten op het vliegveld zou goedkoper zijn en elke redelijke luchthaven heeft zitgelegen¬heden en horecavoorzieningen. Ik zou binnen kunnen wachten, wat lezen, wat eten en zo zou ik de tijd wel doorkomen, dacht ik.
  Aanvankelijk ging het on-Indiaas goed. Het luchthavenbusje was op tijd en bracht mij en een paar jonge toeristen redelijk snel naar het vliegveld. Maar toen ik de vertrekhal op de eerste verdieping wilde binnengaan begonnen de problemen.
"Ik kan u niet toelaten", zei de politieman die de tickets controleerde "Pas drie uur vóór vertrek mag u hier in!"
"Hoezo, pas drie uur vóór vertrek?" vroeg ik verbouwereerd.
"Drie uur vóór vertrek en eerder niet. Zo zijn de regels!"
Ik vroeg waar ik dan in de tussentijd kon wachten. Er moest een "kantine" zijn op de begane grond, daar kon ik wachten. Ik sjouwde met mijn bagage naar beneden. Daar stond inderdaad een "kantine" aangegeven op een bordje boven een trap die nog verder naar beneden leidde. Maar de doorgang werd versperd door drie mannen die op een bankje zaten. Hoe zat dat met die "kantine"? De mannen deden alsof ze geen Engels verstonden, hun lachende gezichten straalden leedvermaak uit. Na herhaald aandringen maakten ze duidelijk dat er geen "kantine" was en ze wezen naar een hokje honderd meter verder: een snackbar. Het was duidelijk dat ik niet hoefde te verhongeren.
  Maar waar kon ik nu normaal gaan zitten wachten? Mijn oog viel op het bord "airport manager" en ik liep zijn kantoor binnen. Hij was lang bezig met een ander probleemgeval voor hij mij te woord stond. Mijn vliegtuig ging om drie uur 's nachts? Nee, dan kon ik nu niet de vertrekhal in. Ik vloog met Lufthansa? Dan moest ik mij maar begeven naar het Lufthansa-kantoor, aan de andere kant van het luchthavengebouw. Zij zouden mij hulp kunnen bieden. Ik wandelde naar de andere kant van het gebouw, een afstand van een paar honderd meter. De reistas begon ik nu echt te voelen. Waarom had ik toch een vooroordeel gehad tegen rugzakken?
De kantoren van de luchtvaartmaatschappijen lagen op de eerste verdieping maar gelukkig was er een lift. Ik klopte op de deur van het Lufthansa-kantoor en werd ontvangen door een modern Indiaas meisje met lang haar. Ik legde haar mijn probleem voor. Maar volgens haar was er helemaal geen probleem. De luchthaven had voor dit soort situaties immers kamers, de befaamde "retiring rooms" die je ook op veel stations aantreft en waarmee ik geen beste ervaringen had. Ze ging achter een terminal zitten, tikte wat gegevens in en even later kwam uit de printer een stukje papier tevoorschijn.
"Geef dit aan de airport manager", zei ze "Dan krijgt u een kamer tot het moment waarop u de vertrekhal in mag".
Opgewekt liep ik de paar honderd meter terug. Op het stukje papier stonden de vluchtgegevens, mijn naam en ook nog de naam Monica: de mooie medewerkster van het reisbureau die mijn vlucht geboekt had. Vreemd, zo'n naam werd ergens in een computer gestopt en kwam aan de andere kant van de wereld weer uit een computer tevoorschijn, zodat ik onverwacht aan haar moest denken. Ik gaf het briefje aan de airport manager met de mededeling dat ik een kamer wilde. De man was één en al vriendelijkheid en welwillendheid.
"Een retiring room, uitstekend. Waar komt u nu vandaan?"
"Delhi".
Het verkeerde antwoord. Binnen één seconde sloeg de stemming van deze "manager" volkomen om. Zijn gezicht betrok, hij praatte geïrriteerd, gaf me het papiertje terug.
"Retiring rooms zijn niet bestemd voor mensen die uit Delhi komen, ze zijn alleen voor mensen die uit andere plaatsen komen".
"Maar waar moet ik dan wachten, mijn vliegtuig gaat pas vannacht?"
"Gaat u maar terug naar Delhi, daar kunt u wachten!"
"Ja, maar ik kom net van Delhi!" protesteerde ik.
De "manager" negeerde me verder en behandelde het volgende probleemgeval. Ik droop af en sjouwde weer met mijn bagage langs de glazen pui van het gebouw. Reistassen zijn niet geschikt om lang te dragen en ik begon moe te worden. Toen zag ik een bezoekersingang. Ik drukte mijn neus tegen het glas en zag binnen stoeltjes staan. Bezoekers konden bij een loket een ticket kopen en vervolgens binnen wachten. Dit was dus toch een mogelijkheid om redelijk comfortabel de tijd door te brengen. Ik was dan wel geen bezoeker, maar wat deed dat ertoe! Voor een kort moment leefde ik weer op. Totdat ik een bordje ontwaardde met de tekst:

BAGAGE NIET TOEGESTAAN

Ik stond perplex. Dit was absurd. In de enige ruimte waar een passagier als ik kon wachten mocht de bagage niet naar binnen. Ooit een passagier gezien zonder bagage? Of maar gewoon de bagage onbeheerd buiten laten staan? Natuurlijk waren bagagekluizen op dit waardeloze vliegveld nergens te bekennen. Voor de zekerheid informeerde ik nog eens bij het loket. Nee, bagage was absoluut niet toegestaan. Uit veiligheidsoverwegingen. Waar moest een vertrekkende passagier met bagage dan wachten? In de vertrekhal, natuurlijk. Maar als het vliegtuig pas vannacht gaat? Tja, dan was er gewoon geen ruimte om te wachten. Ik was weer net zo ver als een uur geleden. Een paar Indische jongens maakten zich vrolijk om mijn noodsituatie.
"Bagage niet toegestaan, hihihi".
"Mag de vertrekhal niet in, hahaha".
Ik kreeg zin om ze met de koppen tegen elkaar te slaan. Maar ik wist me te beheersen en liep weg. Lopen bevordert meestal het denkproces, maar niet als je een zware reistas moet dragen. Ik wist niet meer hoe ik dit probleem bevredigend moest oplossen. Toen zag ik het kantoor van de luchthavenpolitie. De vertrekhal werd door de politie bewaakt, dus een politie-chef zou mij een ontheffing kunnen verlenen. Alles viel immers te regelen? Puffend zette ik mijn tas in het kantoor op de grond en legde mijn situatie uit aan een agent die achter een bureau zat.
"Het is een groot probleem", zei hij met een grijns op het gezicht "Er mogen niet teveel mensen tegelijk in de vertrekhal, voor de veiligheid. Daarom mag u er pas drie uur van tevoren in".
"Maar één persoon meer of minder maakt toch niets uit!" probeerde ik "U kunt voor mij toch een uitzondering maken!"
Hij ging op de formele toer.
"Het is de wet! Wij mogen de Wet niet overtreden!"
Ik bleef aandringen. Hij verzocht me te wachten op zijn superieur, die kon een beslissing nemen. Ik wachtte een poosje totdat de superieur binnen kwam zetten, een man die de indruk wekte zeer druk te zijn. Bij hem ontmoette ik geen enkel begrip.
"Wat dacht u nou wel? We kunnen toch niet al die mensen zomaar toelaten in de vertrekhal! Het gaat om de veiligheid! De Wet staat het niet toe!"
Ik moest dus maar buiten wachten. Bij al die mensen die ook buiten aan het wachten waren. Dus waarom ik niet?

Voor het luchthavengebouw was een parkeerplaats met wat groenstroken. Op een groenstrook stond een muurtje waarop ik ging zitten. Dus toch een zitplaats!
  Er waren wat bomen met daarin hele massa's lawaaimakende, kleine vogeltjes. Heel aandoenlijk, je moest uitkijken om niet ondergepoept te worden. Het was twee uur; ik zou nog tien uur moeten wachten voordat ik werd toegelaten tot de vertrekhal. Ik was razend en reageerde me af door een pissig klachtenbriefje te schrijven aan de airport manager. Ik schreef dat zijn luchthaven gerund werd als een kleine privé-busonderneming en dat dit geen bijdrage leverde aan de "Visit India Year-1991"-campagne. Hoewel ik mijn huisadres vermeldde heb ik nooit antwoord gekregen; de klacht is kennelijk nog steeds in behandeling. Overigens is het "Visit India Year 1991" op een mislukking uitgelopen, door de aanhoudende politieke onrust werden de bezoekersaantallen van 1990 niet eens gehaald.
  Nadat ik de brief had afgegeven op het kantoor van de airport manager voelde ik me een stuk beter. Ik had een redelijke zitplaats daar op die groenstrook, ik kon eten en drinken bij de snackbar, het was zonnig maar toch niet overdreven warm (het was eind november en ook in Delhi begon de winter te naderen) en boven alles: ik had nog een goed boek. Joseph Conrad's "Almayer's Folly" is niet het clichématige "veelbelovende debuut", het is een debuut waarin alle beloftes al direct ingelost worden. Het verhaal van de Neder¬landse koopman die vastzit op zijn handelspost in de binnenlanden van Borneo, met geen mogelijkheid meer weg kan en alleen nog kan leven door de illusie eens een grote slag te slaan, in één keer rijk te worden waardoor hij zou kunnen terugkeren naar Europa, naar de beschaving, kan gelezen worden als een omgekeerde allegorie van het toerisme. Zoals Almayer alles doet om maar weg te komen uit de rimboe, zo doen toeristen alles om juist op de meest ontoegankelijke plekken te komen, leveend in de illusie dat zij hun dagelijks leven kunnen ontvluchten. Ik zat tijdelijk vast, hier op het vliegveld, maar ik had een ticket om het land uit te gaan en mijn vliegtuig zou eens vertrekken. Tijdens het lezen van dit boek besefte ik wat een verschrikking het zou zijn om hier definitief vast te zitten, werkelijk definitief. Ik had gedacht een toeristische bedelaar te zijn, maar ik was het niet. Wie de mogelijkheid heeft uit zijn situatie te ontsnappen is nooit een echte bedelaar.

Het begon te schemeren en ik wandelde terug naar het luchthavengebouw. Door de glaswand viel voldoende licht om bij te lezen dus zette ik mijn reistas op de grond en ging er bovenop zitten, met mijn rug tegen de wand. De uren kropen voorbij, ondanks Conrad. Naast me op de grond zat een Sikh, altijd herkenbaar aan zijn tulband. Veel Sikh's zijn welvarend en zien er goed verzorgd uit, maar dit was een wat groezelig uitziende Sikh. Zonder woorden gebaarden we om elkaars bagage in het oog te houden, zodat we om beurten af en toe de benen konden strekken of iets konden eten en drinken bij de snackbar. Later op die avond raakte ik met hem in gesprek. Hij ging naar Londen, om familie te bezoeken. Er zaten veel Sikh's in Engeland, had ik al eerder gehoord.
  We werden afgeleid door een hoop lawaai en drukte. Er kwamen nu ladingen buitenlandse toeristen naar buiten. Bussen kwamen voorge¬reden, de bagage werd ingeladen, de toeristen hesen zich naar binnen en weg waren ze. Direct gevolgd door een andere groep. De Sikh en ik zagen het schouwspel zwijgend aan. Ik was verbaasd over het soort mensen dat de kennelijk onbedwingbare neiging had gehad naar India te gaan. Bejaarden, oude en mank lopende mannen (moesten die nog heel India door?), tantes die je normaal alleen achter koffie en gebak ziet, druk rebbelende Fransen. Een Cosmo-vrouwtje op naaldhakken, kennelijk de reisleidster, die maar tegen de club bleef zeggen "We staan erop dat we ontbijt krijgen!" Het was avond, dus ze had kennelijk een enorme jet-lag. Ik merkte dat ik met de ogen van een autochtoon naar de toeristen keek. Ik kon me voorstel¬len dat ze een lage waardering hadden voor deze massa die hun land binnenviel. Omgekeerd zagen de toeristen mij, voor zover ze me zagen, als een aan lager wal ggeraakte soortgenoot. Het scheelde niet veel of ze hadden me een aalmoes gegeven.
  Nadat de toeristen in een stuk of vijf bussen afgevoerd waren werd het weer rustiger. Het was ondertussen een stuk kouder gewor¬den en ik had mijn jas al aangedaan. In lezen had ik geen zin meer en ik zat apathisch voor me uit te staren, gedwee wachtend op het tijdstip dat ik naar binnen mocht. Moe, koud, ellendig. Wat moest een mens allemaal niet doorstaan tijdens een vakantie in een exotisch land! En dan was ik nog redelijk jong, vond ik zelf, en behoorlijk flexibel. Maar hoe moesten ouderen dit doorstaan, of mensen die zeer punctueel waren en geen tegenslagen konden verwer¬ken? Zulke vakantiegangers konden bij terugkeer op Schiphol door een medewerker van het RIAGG afgehaald worden. Er schenen echt mensen gek te worden in India. Het verbaasde me niets. Om dit land psychisch heelhuids te kunnen verlaten moest je heel sterk in de sandalen staan.

Eindelijk was het dan bijna twaalf uur geworden. Ik stond kreunend op, nam afscheid van de Sikh en wandelde naar boven, naar de vertrekhal. Er stond al een hele meute voor de ingang te wachten. Na een poosje schuifelen was ik binnen en leefde korte tijd in de illusie dat nu alle ellende achter de rug was. Maar bij het inchec¬ken kreeg ik de volgende tegenslag te horen. Het vliegtuig had vertraging en zou nu pas om zes uur 's ochtends vertrekken. Om het ongemak te compenseren verstrekte Lufthansa een consumptiebon waarmee men in het luchthavenrestaurant terecht kon. Ik had flinke honger en verwachtte een complete maaltijd te krijgen, maar het restaurant leek meer op een cafetaria en de consumptiebon leverde niet meer op dan een kop koffie en een broodje. De stroom vertraag¬de toeristen die de kleine ruimte binnen kwam was zo groot dat ik het a-sociaal vond om lang te blijven zitten en dus ging ik verder, passeerde de douane en kwam in de grote wachtruimte terecht met tax-free-shops. Ik had nog wat rrupees bewaard om een fles Indiase whisky te kopen, maar dat bleek nu volkomen zinloos te zijn ge¬weest. In de drankenzaak waren alleen de grote, internationale merken te koop en alles moest betaald worden in dollars. Ik moest van dat monopoly-geld af en liep dus alle winkeltjes langs maar overal werden dollars gevraagd. Tenslotte kon ik ergens met rupees betalen als ik het maar niet zou doorvertellen. Dat was het laatste waar ik nu aan dacht. Ik kocht een busje thee voor vier keer de prijs die in Darjeeling werd gevraagd, en die ik toen al te duur vond. Maar het maakte nu niks meer uit.
  Toen ik een zitplaats wilde zoeken merkte ik dat ik al te laat was. Drommen toeristen waren binnengestroomd en hadden alle banken in bezit genomen. Een aantal parasieten had zich uitgestrekt over twee, drie zitplaatsen. Deze lui hadden de hele dag kunnen uitrus¬ten, waren net gearriveerd in hun comfortabele bussen en ik kon weer gaan staan. Ik dwaalde rond als een geest totdat ik een klein muurtje zag om op te zitten, voor een waterautomaat. Nog slechts vijf uur wachten. En het schouwspel was hier helemaal boeiend. Mensen die zaten en lagen in allerlei standen, sommigen scharrelden wat rond, anderen deden vermoeide pogingen tot praten, maar het merendeel was daar al niet meer voor in de stemming. Wie een beeld wil krijgen van de vakantiepret moet naar een vliegveld gaan als er flinke vertragingen zijn. De dodelijke verveling, de chagrijnige gezichten, de grafstemming, alles wees erop dat deze mensen nog maar één doel hadden: zo snel mogelijk dit land verlaten. En over amper vijftien uur zouden al ddeze mensen massaal aan het liegen slaan. Tegenover familie en vrienden zouden ze het enthousiast hebben over een "fantastische reis" (vooral het laatste gedeelte), zouden de mond vol hebben over "interessante ontmoetingen" (bij¬voorbeeld met zo'n airport manager) en zouden niet uitgepraat raken over de "onvergetelijke gebeurtenissen" (tien uur buiten de lucht¬haven wachten is inderdaad onvergetelijk).
  Een grote groep Japanners liep kwebbelend en lawaaimakend door de hal. Het was midden in de nacht maar ze waren zo fit en actief als een Japanner maar zijn kan. Kwekkend naar het werk, kwekkend op vakantie, kwekkend de oorlog in. De waterautomaat achter me werd een paar keer gebruikt en door het gespetter begon mijn rug nat te worden. Het was dus toch weer niet zo'n goede plek. Ik liep weer wat rond om te kijken of er nu toevallig een stoel vrij zou zijn. Dit keer had ik geluk en ik kon eindelijk comfortabel zitten. Ik was bijna te moe om nog rond te kunnen kijken. Een paar Franse dametjes naast me verloren elke gêne, trokken de zittingen van de buisframes, legden die in een hoek op de grond en gingen er languit op liggen. Zittingen die vast zaten werden met een zakmes losgesne¬den. Mensen veroorloven zich hier alles, dacht ik terwijl ik mijn ogen sloot. Een luchthaven is een abstract niemandsland waar mensen elk gevoel voor etiquette en goede manieren verliezen.
  Ik moet van vermoeidheid in slaap gevallen zijn, want plotseling werd ik wakker gemaakt door een Indiër.
"Het vliegtuig gaat om zes uur, u kunt alvast door de controle!"
Ik keek op de klok. Het was bijna vier uur. De behulpzame sukkel had me veel te vroeg gewekt. Was ik eindelijk in slaap gevallen en dan kreeg je dit weer. Ik was klaar wakker en het had geen zin meer om nog een poging tot slapen te doen. Er moest een café zijn in deze ruimte en ik was wel aan een whisky toe. Het was een dure tent die gerund leek te worden door criminelen. Er stond een bordje op de bar dat alleen buitenlands geld geaccepteerd werd. Ik had gelukkig nog een briefje van vijf mark. Een onbetrouwbaar ogende ober kwam op me af. De whisky leek me hier te duur dus voor de zekerheid bestelde ik maar een colaatje. De Indiase dollar-fixatie kennende rekende ik al op problemen. En die kwamen er bij het afrekenen. Zelfs als de dollar niet meer waard zou zijn dan een kwartje, dan zouden ze in India nòg dollars willen zien. En dus ook deze ober. Hij weigerde mijn vijf-markbriefje. Ik wilde natuurlijk ook best met rupees betalen, maar dat werd helemaal afgewezen. Ik zette hem voor het blok.
"Je kunt óf rupees krijgen óf marken!"
"Dan heb ik geen wisselgeld".
Ik begon mijn geduld te verliezen.
"Luister eens, beste man. Jullie vragen dollars, de mensen betalen met dollars, dus hebben jullie wisselgeld".
Nee, ze hadden geen wisselgeld. Toch nam hij mijn briefje aan en verdween ermee. Ik vroeg me af of ik ooit nog wat terug zou zien. Een half uur later kreeg ik mijn wisselgeld, in Engelse munten. Dollars moesten in India blijven.
  Langzamerhand werd het tijd om naar het vliegtuig te gaan. Door de contrôle en toen weer in een ruimte wachten, voor de slurf. Hier kon je alleen staan, in de massa toeristen. Ik was nu totaal uitgeput. Wachten, wachten, wachten. Alleen de aanblik van een paar mooie vrouwen hield me overeind. Eindelijk, eindelijk mochten we dan het vliegtuig in. Zo gauw je binnen was bevond je je in feite al weer in het Westen. Het Lufthansa-toestel was een stukje Westen dat toevallig naar India was gevlogen. Dit weerzien had al direct een positieve uitwerking. Ik kreeg zin om de stewardessen te zoenen ("Aber mein Herr, was machen Sie jetzt!?").
  Ik lag achterover geleund in mijn stoel en keek naar buiten. Het begon licht te worden, en later bleek dat de piloten hierop gewacht hadden (kennelijk vertrouwden ze de Indiase vluchtleiding niet zo). We stegen op en verlieten India, zetten koers naar het oude, vertrouwde Europa. Ik was over mijn vermoeidheid heen en gaf me over aan de verwennerij. Eten, drinken, koffie. En nóg maar een whisky. Om me heen kwetterden de toeristen, ook zij waren weer bijgekomen. Nog even en het grote leugencircus zou beginnen. En terwijl ik, rustig van mijn whisky drinkend, weer nieuwsgierig om me heen keek vroeg ik me af waarom mensen bereid waren voor hun "plezier" al die reisellende te doorstaan. Het idee dat reizen prettig is behoort tot de mythen van de toeristenindustrie, een mythe die tijdens een reis in India al snel wordt doorgeprikt. Reizen is chaos, vermoeienissen, ongemak, eindeloos wachten, mislukkingen, tegenslagen, irritaties en af en toe een mooi uit¬zicht, een bijzondere belevenis, een goed gesprek.
Het is de metafoor van het mislukkende leven van de mens, die totale misluk¬king die ook altijd nog wel iets positiefs in zich draagt. Maar wie wil vrijwillig die essentie van zijn leven ook nog eens in gecon¬centreerde, samengebalde vorm ervaren?
  Er zijn mensen die moeten reizen. Degene die emigreert moet reizen, anders komt er van zijn emigratie weinig terecht. De wetenschapper die een buitenlands congres bezoekt, de pelgrim die naar Santiago of Mekka wil, de zakenman en de militair, op weg naar een deal of een oorlogje, allen moeten reizen omdat zij een duide¬lijk doel hebben waarbij de reis louter een middel is. En om dat doel te bereiken nemen zij de reisellende op de koop toe. Maar waarom gaan mensen reizen die helemaal geen doel hebben, of waarbij het doel ogenschijnlijk uit de reis zelf bestaat? Het toerisme zal binnenkort wereldwijd de grootste industrie zijn. In 1991 over¬schreden 400 miljoen toeristen de landsgrenzen en volgens prognoses zullen dat er in het jaar 2000 maar liefst 650 miljoen zijn.* Waarom zijn mensen, en vooral de bewoners van de rijke, westerse landen, met deze complete tijdelijke volksverhuizingen bezig?
  Er zijn mensen die door hun geestelijke gesteldheid moeten reizen. Die zijn er altijd geweest. Het is het interessante slag mensen dat altijd onderweg wil zijn, aankomt om weer te vertrekken, nergens lang kan blijven. Na kortere of langere tijd op één plek doorgebracht te hebben worden ze onrustig, pakken hun koffer en vertrekken weer. Het is niet de vraag waarom deze mensen nu reizen, want zij zouden hetzelfde gedaan hebben als ze in een andere eeuw geleefd hadden. En hun aantal is altijd klein geweest. Nee, het is de vraag waarom de mensen die vroeger juist thuis gebleven zouden zijn nu massaal aan het reizen zijn geslagen. Waarom heeft de historische aversie tegen reizen van de doorsnee boer en burgerman in zo'n korte tijd plaats gemaakt voor ongebreideld, en dikwijls ongemotiveerd, enthousiasme? Wat beweegt de verwende westerlingen om hun gerieflijke leven met alle luxe en comfort tijdelijk in te ruilen voor, bijvoorbeeld, de chaos, het vuil en het lawaai van India? De gemakkelijke en oppervlakkige "verklaringen" uit de toeristische handboeken overtuigen niet en wekken de indruk dat er een verborgen verklaring is die niemand uitspreekt. Zoiets wekt juist mijn interesse omdat ik graag dingen zeg die niemand wil noemen en de meesten niet willen horen. Mijn vakantie in India was een reis, maar ook een onderzoek, een denkproces, is in zekere zin een reis en het reisverhaal is hiervoor de meest passende vorm. Een reis dus naar de diepere betekenis en de verborgen verklaring van het reizen.


* Deze cijfers moeten inmiddels alweer naar boven bijgesteld worden. In 1996 waren er al 594 miljoen buitenlandse toeristen en voor het jaar 2000 worden er nu 702 miljoen verwacht. In het jaar 2020 zal het cijfer gestegen zijn tot 1,6 miljard, een verviervoudiging in dertig jaar tijd.